Een schip gaat vooruit vanwege het vleugelprofiel in het zeil. Doordat de wind langs beide kanten van het zeil waait ontstaat er een onderdruk aan de lijzijde, waardoor het schip schuin vooruit wordt getrokken. Deze kracht is het sterkste wanneer de stroming langs het zeil niet wordt verstoord. Hoe deze stroming wordt verstoord ga ik later op in, het gaat er nu om dat de ‘flow’ langs het zeil essentieel is voor de voortstuwing.
Een ander belangrijk element voor de snelheid van een schip is de twist in het zeil. Een zeil is zo gesneden dat hij uitwaait hoe verder je omhoog gaat. Dit houdt in dat in het onderlijk het zeil verder dichtgetrokken staat dan bovenaan.
De reden hiervoor is dat hoe hoger je komt, hoe harder de wind waait. Doordat het harder waait en je dezelfde snelheid houdt, komt de wind daar ruimer in. De zeilstanden zijn door het uitwaaien van het zeil (twist) zowel boven als beneden afgestemd op de windrichting.
Twist bepaalt hoe erg je achterlijk ‘geopend’ of ‘gesloten’ is. Een geopend achterlijk betekent dat het zeil ver uitwaait, en dat bovenin de zeilstanden dus veel ruimer zijn dan beneden. Een gesloten achterlijk betekent dat het zeil juist helemaal niet uitwaait. Dit heeft veel effect op de zeiltrim